In de praktijk keren ze vaak terug naar het vliegveld waar ze vandaan zijn vertrokken en maken een zogeheten ‘voorzorgslanding’. Zoals de naam al aangeeft, landen vliegers uit voorzorg. Het probleem heeft in de meeste gevallen geen invloed op het veilig volbrengen van de vlucht, maar net als luchtverkeersleiders nemen vliegers geen onnodige risico’s. Vliegers melden zich bij de luchtverkeersleiding op het moment dat een functionaliteit van hun vliegtuig niet adequaat functioneert. In sommige gevallen is het probleem veroorzaakt door factoren van buiten. Zo kan een vliegtuig beschadigen door een tailstrike waarbij de staart van een vliegtuig bij de start de startbaan heeft geraakt of door aanvaring met vogels, een zogeheten birdstrike. In de meeste gevallen gaat het om technische problemen, zoals een storing in een motor, storing in de communicatiesystemen, verminderde compressie (druk) in de cabine, of vermoeden van beschadiging van het vliegtuig bij de start. Wanneer de luchtverkeersleiding zo’n melding krijgt, assisteert zij de vlieger waar nodig en faciliteert de (onverwachte) voorzorgslanding op de baan waar de vlieger voorkeur aan geeft.
De reden dat een vlieger een voorkeur voor landingsbaan mag aangeven is dat alleen een vlieger weet welke manoeuvres het vliegtuig wel of niet kan uitvoeren. Een vlieger is dan ook te allen tijde verantwoordelijk voor het vliegtuig en de landing. De luchtverkeersleiding zorgt dat de afstand tussen vliegtuigen, de separatie (link), groot genoeg is om conflicten tussen vliegtuigen te voorkomen.